Powered By Blogger

donderdag 17 november 2016

17 de - Herinneringen aan een reis: Hongarije oktober '71.

17 th


 zeventiende verhaal / seventeenth story

poesta met waterput


Herinneringen aan een reis: Hongarije oktober '71

. hoe werkt toch m'n geheugen?

boer met pepers
 Met Jan in een eend, een slimme, goedkope en beroemde Citroen auto, naar Hongarije. Bert en Jan zijn het jaar ervoor al geweest, en het was, ook al was het achter het ijzeren gordijn, met al z'n communistische onvrijheden, wel bevallen. We nemen ook voor christelijke mensen, die het daar moeilijk hebben, steungoederen mee; bijvoorbeeld een rol meubelstof, een cassette recorder van Philips, en een winterjas. Het lijkt een beetje smokkelen, want die spullen hebben ze daar nauwelijks. We vertrekken snachts. Een lange tocht over snelwegen. We hebben een bandje met onder andere Toon Hermans en lachen bij:  pauze en 'allebei' in de sketch  van 'de voorzitter'.  Dat wordt de verdere vakantie een
terugkomend fenomeen. Jan rijdt. Een paar honderd kilometer voor Salzburg val ik in slaap,  en schrik wakker met een slag, een soort whiplash gevoel, in m'n nek. Ik hoef niet eens te rijden en dit herhaalt zich een aantal keer.  In Salzburg gaan we langs bij de zus en zwager van Nelleke. Een leuke avond bij een uitnodigend en  leuk stel. De badkamer is super verwarmd, heel comfortabel. We hebben een fijn verblijf. Daarna de volgende dag via een snelweg naar Hongarije. We komen lang Linz, de geboorteplaats van Hitler, het regent.  De weg naar Wenen is  goed. Het oosten van de stad Wenen is een wat armere  wijk. Na Wenen wordt de weg  kleiner.  In Hongarije gaat het over op een slechtere weg. Nachts gaan we de grens passeren, we gaan van een vrije wereld naar de communistische;  spannend.  M'n vader zei, net als anderen toen: de communisten willen de hele wereld beheersen. Ja, hij zei het met de woorden: wereld-hegemonie, de communist is uit op wereldhegemonie. En dan wist ik het wel.  Wat ga ik nu bij de grens doen?  We staan met enige zenuwen, of we het land wel  in mogen, te wachten bij de douane. Het klapraampje van de auto is naar boven open. Er komt iemand in een uniform, een soort cape,  die om onze visa vraagt en steekt z'n handen naar binnen. We overhandigen de paspoorten met visa. Ik ril. We mogen door en gaan door het donker over slechte wegen langs Gyor, een industriestad, in natriumlicht. We rijden verder en arriveren in Noord Pest bij Jenö, Magdi en de drie kinderen.

zwaar werk

  Budapest

                We komen in het gezin van Jenö. Een hartelijk ontvangst, wat een ontvangst. Kinderen alom. Aan de wand hangen grote borden van  kunststof die deze week ook als eetbord dienst doen. Later draai ik bij een warme maaltijd  het bord om, en zie een touwtje, waarmee ze aan de muur gehangen worden.
                We krijgen de slaapkamer van de ouders, een soort gastvrijheid die ik nog niet ken. De kinderen slapen in stapelbedden. De ouders op een bedbank in de huiskamer. We zitten in Budapest op een ver punt in een buitenwijk. Diep in de nacht, en veel later dan het openbaar vervoer in Nederland doet,  horen we de tram met een luid huilend en snerpend, slijpend  geluid een bocht maken om terug naar de stad te gaan. Een rot geluid, maar we slapen er niet minder om.
                Bij het ontbijt krijgen we brood met iets van vet en chocolade melk, heerlijk.

                We moeten ons melden bij een bureau en we mogen geen militaire objecten en treinen fotograferen, is ons gezegd. Het melden hebben we niet gedaan.

                We gaan op bezoek bij een echtpaar hoog in een flat. Tuurlijk mogen we binnenkomen. Eerst de bedbank opklappen. Het stel woont met een moeder samen in een krappe tweekamer appartement. Oma verbleef in de andere kamer, en hebben we niet gezien.
Goede wijn behoeft geen krans, heeft Jan in het Hongaars uit het hoofd geleerd. Waar hij ook komt gebruikt hij dit spreekwoord, en vervangt de ‘wijn’ uit het spreekwoord  in ’maaltijd’ of ‘koffie’ of wat we bij deze gastgevers gekregen, genoten hebben. Handig, handig, hij scoort er goed mee. De Hongaarse tekst moet ik Jan nog eens vragen.

Kinderhuis Fot



We bezoeken Fót, het kindertehuis met duizend kinderen. Fót was ooit een buiten voor een zeer welgestelde familie. We zien speelruimten.  Lokalen voor handarbeid. Een kunstenaar geeft ons nog werken mee. Buiten voor het kasteel wordt er gesport. Ik maak foto's van de kinderen. 


                Bezoek aan een kerk op een avond. Bij de deur staan twee mensen in regenjassen. Dat zijn een soort inspecteurs, staatswachten,  vertegenwoordigers van de staat, een soort politie. In de kerk staan drie lange tafels in een u-vorm. Aan de tafels zitten zo'n vijftig oudere vrouwen, zwart gekleed. Vrouwen, een soort zwart geklede krenten,  zoals je die in de film ‘Zorba de Griek’ tegenkomt,  die het huis leeg plukken als Bouboulina dood is gegaan. Er wordt gesproken en gezongen, helaas kan ik het niet volgen. Misschien maar goed ook, trouwens, al die zware kost.  Boven hoog  in de kerk tussen wat balken  hangt een witte zak aan een touw, de zak kan met een katrol op en neer gelaten worden. Als ik later vraag; waar dient die zak voor? Wordt me uitgelegd dat de gemeenteleden meelspijs verzamelen, en dat dat later bij de kerst  aan de armen gegeven wordt. Ik: ja, maar waarom hangt die zak zo hoog? Dan wordt mij  uitgelegd dat men last heeft van muizen, en dat die er zo niet bij kunnen. 

                Hongarije is een land zonder reclame. Of toch. Op één punt, een hoog punt,  hangt in Budapest een enkele lichtreclame voor televisies. Televisies van een staatsbedrijf. 



                Door de persoon die we een cassette recorder brengen, worden we op een maaltijd uitgenodigd. Goulash wordt ons beloofd, echt Hongaars. We krijgen champignonkoekjes met rijst, ook lekker. Haar man is klokkenmaker en helaas is hij ziek.





                Eenmaal ga ik een dag alleen de stad in. Eerst de lange tocht met de tram van de buitenwijk de naar de stad. Kom een markt tegen. Ik koop hand gesneden houten lepels, kleine en grotere. De kleintjes kostten een forint per stuk, dat is zeven cent. Kant is hier een belangrijk product. Ik koop kleine kantjes. Magdi vindt het later maar veel te klein. Ik koop deegborden. Ook die vindt ze te klein. Ze denkt natuurlijk die rijke westerse mensen kopen dan toch wel het beste. Hoe je zo'n deegplank moet gebruiken, weet ik niet. Later zal  Magdi het me uitleggen. Een beetje eng vind ik het wel zo alleen door de stad lopen.  Kom ik, wanneer ik  nodig moet, in een leerfabriek, ik zie lijmpotten. Heel aardig dat ze me zo toegang bieden. Zonder dat er iets gezegd wordt. Ja, gebarentaal.  En wat was die plee vies. Maar ik moest wel erg nodig. Opluchtend was het zeker. 

                We gaan van gezin naar gezin en mogelijk allemaal binnen de familie. In ieder geval binnen de geloofsfamilie. Eenmaal zien we de jongeren aan de wijn, of de most, en de ouderen drinken ieder één flesje Pepsi-cola voor de hele avond. Pepsi was toen net te verkrijgen en een hele luxe. De kinderen mochten wijn drinken hoeveel ze wilden. Dat bleef overigens bescheiden.  Het gerecht bestaat uit zuurkool met spek, worst en zure room. Die zure room er zo bij ken ik in Nederland  niet, het is wel lekker. Oh, en hier in Hongarije kom ik voor het eerst ‘most’ tegen, herinner ik me. Das een soort wijn die nog niet volgroeid is. Een beetje zurig, lekker fris.

                Met een leuke bekende, een familielid (?),  van onze gastgevers ga ik een dagje de stad in. Een leuke meid. We gaan koffiedrinken in het Gellert hotel. Koffie is nog goed te betalen. We gaan naar een museum. En ik zie ons op de tram staan wachten. We communiceren gebrekkig, maar we communiceren. Ik heb een klein Duits Hongaars woordenboekje.



                Een avond heeft Jenö een sneltekenaar uitgenodigd. Weer reuze gezellig en we worden getekend.  Kom daar in Nederland maar eens om. Ze doen hier alles om  het ons naar de zin te maken. Ik tref hier een gastvrijheid die ik nog niet kende, heel hartelijk.

 honingoogst

Peröcsény, in het noorden van Hongarije

                Naar de familie van Janos, de vriend van Jan.  De moeder van Janos maakt heerlijk eten. Ik zie op een andere dag hoe ze een meelpap door een groffe zeef drukt en dat de meelpap in het kokende water valt. Met een soort macaroni als resultaat. Later krijgen we een maaltijd van gebakken paddenstoelen, net vlees. Weer iets nieuws voor mij. Lekker bovendien. Ook een maaltijd met veel gepaneerd vlees kregen we. Ja, waarop werden we niet onthaald. Super.
De broer van Janos, is jonger dan Janos en plaagt me. Waarmee hij me plaagt weet ik niet meer. Maar wel dat ik in het ootje genomen werd. Hij heeft wel interesse in mijn spijkerbroek, die kan je hier niet krijgen. Maar die blijft van mij.
                Op een avond wordt er in de boerderij een kerkdienst gehouden. Een soort geheime dienst. Jan gaat als predikant voor.  Ze zingen Gregoriaans, nog nooit gehoord.
                Wijnkelder, iedere familie heeft hier een wijnkelder. We gaan er bij een op bezoek en ik zie een groot glazen pipet waarmee je wijn uit een vat kunt opzuigen, de duim erop doen en boven een kan of een glas de duim eraf halen, en zo kan je de kan of het glas vullen. Later koop ik zo’n hevelaar, pipet, het heeft vast een eigen naam, om mee naar Nederland te nemen. Wanneer ik op een vrij moment in m'n eentje door het dorp loop, kom ik opa, een zeventiger, tegen. Opa is vrolijk en laat soms z'n plas gaan. Het lijkt hem niet te deren, de verdere familie heeft wel zorgen om hem.
                In de kerk: de taal is me zo moeilijk, dat ik de dienst verlaat en in de omgeving ga wandelen. Het is mooi weer. De dienst duurt lang, ik loop over de heuvels en kom terug naar de zingende kerk. Een pracht beeld en geluid eigenlijk.

                De huizen buiten de steden hebben hier niet allemaal een stevige vloer van planken of stenen. Ook huizen, boerderijen, met  aangestampte aarde kom je hier tegen. In Nederland komt dat niet meer voor. Hoe houd je zo’n vloer schoon? Met een dweil en water wordt een kledderboel, het zal wel met een stoffer en blik gaan. Maar op die vloeren van klei staan dan weer wel koelkasten en televisies. Dat is dan weer welstand.
Op het dorpsplein staan heel veel ganzen vrij. Het zijn dieren van verschillende boerderijen.  Ze staan op het dorpsplein bij een soort poeltje, als een soort dorpsgenoten die staan te praten bij de pomp, lijkt wel. Wanneer het donker wordt, splitst de groep ganzen. Elke gans gaat naar z'n eigen boerderij. Geen mens komt eraan te pas. Hoe weten die beesten waar ze wezen moeten?
En ‘Viszontlatasera’,  ‘tot ziens’ in het Nederlands. Ik maakte er fonetisch: iets als wizontlatasera van, ook goed.






Kiskunhallas.

                 We rijden naar het zuiden. Onze gastheer werkt aan de bouw van een ziekenhuis. Groot voor de omgeving hier. Ze wonen in een van de grootste huizen van dit plaatsje. In het huis is een voorraadkamertje met etenswaren, veel ingemaakte voedsel. Wat zijn ze rijk hiermee. Wij geven  een boekje over Nederland, met klompen en dijken tulpen, aan een oude tante. Van het boekje hebben we meerdere exemplaren bij de Slegte gekocht om uit te delen. Pepers en paprika’s worden hier veel verbouwd.
                Vissen met een roeibootje op een plas. Jan vangt niks, ik vijf kleintjes. We eten later die dag vis in roodpeper water uit een glazen schaal.
                Een andere avond horen we dat vijf mensen die ook aan tafel zitten vorig jaar in Nederland zijn geweest naar een congres over vegetarisme. Zo streng zijn ze hier dus ook weer niet dat ze wel naar het Westen kunnen voor een congres. Als grap werd verteld dat het eten niet beviel en dat men het congres stiekem verliet om buiten wat extra's te gaan eten. Ook vertellen ze dat ze de verharde wegen in Nederland zo mooi vinden.
                We bezoeken het plaatselijk museum. Ik mag foto's maken en onze gastheer veroorzaakt dat er vitrines opengaan en dat ik beter kan fotograferen. Ik fotografeer kant en pijpen, er zijn ook grote schilderijen.
Pécz
                We zien in een kort bezoek een studentenstad. Een galerij met borstbeelden. Terrassen met parasollen in de avond.



Balantonmeer

                 We gaan langs bij een arme boer. De man krijgt van de geloofsgenoten uit Nederland een dikke winterjas. Wij komen bij het gezin terug voor een maaltijd, een traktatie: we gaan ganzenlever eten. In de boerderij staat op een lemen grond een tafeltje en vier stoelen. We gaan met het echtpaar zitten. Moeder, de oma, mag niet aanzitten. Ik schaam me een beetje. En dan komt het vlees op tafel en de groente. Ik zie op  een bord een lever, een ganzen lever. Ik dacht, zo komen de andere wel, het was wel een grote. Maar nee, die ene was voor ons vieren. En oma nam niet.
                Bezoek aan Vesprem. Het hotel waar we een vannacht verblijven ziet er modern uit. Een soort beton bouw, niet hoog. Ook treffen we lekkages.
                We gaan lang Tihany. De noordkant van het meer heeft wijngaarden. Ook zijn er in Hongarije veel kleine landjes. Veel stadsmensen hebben een huisje met wat grond op het platteland. Maak foto's. We rijden rond het meer.  Aan de zuidkant raken we op een bepaald moment van de weg, het land  in. De auto krijgen we niet meer voor, of achteruit. We staan wat verbaasd in het groen te kijken. Komen er vier zwartlederen geklede motorrijders, die hun motor parkeren en ons helpen de auto zo te tillen dat we de straat op kunnen rijden en onze weg kunnen vervolgen. Na de klus zijn ze op hun motoren weer op weggegaan. Waar die lui ineens vandaag kwamen? De Here weet het. Het was een grote hulp. Hier zie ik, bij een soort kasteel, voor het eerst van  m'n leven een moerbeiboom.  Het is weldadig warm in deze herfstzon. We rijden om het zuidpunt en langs de andere kant, de lagere kant,  en zien allemaal vakantiehuisjes.
                Voor de terugweg krijgen we maanzaadkoek, walnotenkoek voor eigen gebruik, en een gigantisch groot  brood en meer voor Janos mee van zijn moeder. Ze zal wel gedacht hebben: straks komt ie nog om van dat arme westerse eten. Na de douane komen we  weer in de wereld van reclame:  Hertzlich  wilkommen! Aral!  Mag ik terug naar de rust, dacht ik toen. Herinner ik mij.


Slot
                Na de reis in 1971 heb ik er een tekst voor de Toeristen kampioen voor gemaakt.  En is in het juni nummer van 1972 met vier foto’s geplaatst. Die tekst stond vol met citaten die ik uit andere teksten gehaald heb, en achter elkaar geplakt had, met ‘knippen en plakken’ zou Jeroen Brouwers zeggen. Ik had op de tekst zwaar gezwoegd, en ik schreef nauwelijks iets vanuit m’n eigen beleving. Nu, op en goede avond in 2016 schrijf ik zo drie kantjes uit m’n herinnering. Wat is het toch raar dat ik dit na vijfenveertig jaar nog wel in m’n geheugen heb zitten. De foto’s helpen natuurlijk wel, maar hoe werkt dat in m’n hoofd?
hot hot hot

en zie:




6europa@gmail.com
www.blogdries.blogspot.com
drieshondebrink©























1 opmerking:

  1. Vind die Hongarije foto's wel heel erg mooi, vooral de poesta en de peperboer. Groet Wim M

    BeantwoordenVerwijderen